Showing posts with label Misleidend beeld t.a.v. Soekarno. Show all posts
Showing posts with label Misleidend beeld t.a.v. Soekarno. Show all posts

Misleidend beeld t.a.v. Soekarno

Misleidend beeld t.a.v. Soekarno

Joesoef Isak


INLEIDING – Met het oog op een mogelijk staatsbezoek van Koningin Beatrix aan Indonesië ter gelegenheid van het 50 jarig jubileum van Indonesië’s onafhankelijkheid, opperde ik de gedachte dat de koningin een krans zou leggen bij het graf van Soekarno, de stichter van de Republiek Indonesië (NRC, 28/9/ 94). Daarmee hopende, een wezen­lijke betere verhouding tussen Indonesië en Nederland te helpen bewerkstellen, opdat oude vetes en traumas kunnen worden afgesloten. De reactie van het Nederlandse publiek was verdeeld: instemming waar het de versterking van goede verhoudingen betrof, maar bezwaar tegen een kranslegging op het graf van Soekarno. Rudy Kousbroek bijvoorbeeld somde zijn bezwaren categorisch op: Soekarno was een grotere ramp voor Indonesië dan de militair Soeharto. Soekarno zou een megalomaan zijn geweest die de befaamde gordel van smaragd destijds aan de rand van een economische en politieke catastrofe hebben gebracht: de bevolking leefde in de bitterste armoede, de grondwet werd getorpedeerd om de Geleide Democratie te kunnen invoeren en de democratische oppositie werd gevangen gezet. Er waren ook andere reacties als zou Soekarno bijvoorbeeld verantwoordelijk moeten worden gesteld voor de romusha, die als dwangarbeiders door de Japanse bezetters werden afgeperst. In mijn NRC artikel beperkte ik mij tot het staatsbezoek en heb juist oude kwesties bewust vermeden. Ik heb echter gemerkt dat er onder het Neder­landse publiek nog opvattingen leven – in het bijzonder ten aanzien van Soekarno, die mijns inziens zijn gebaseerd op onwetend­heid, maar evenzeer op vooroordeel en simpli­ficatie. Met dit artikel wil ik Uw lezers zodanig informeren, dat het zich een overwogen oordeel kan vormen over Soekarno en zijn regeringsperiode. Want dit is tot nu toe nog steeds relevant indien men serieus een solide vriendschappelijke verhouding tussen Nederland en Indo-nesië zou willen laten herleven.
Met of zonder “collaboratie” van Soekarno-Hatta maakte het systeem van romusha structureel deel uit van het Japans fascisme. Niet alleen in Indonesië, maar in geheel bezet Zuid­oost Azië, de Fillipijnen, Maleisië, Thailand en Birma had Japan romusha ingezet als dwangarbeiders. De beruchte brug over de Kwai-rivier bijvoorbeeld werd zoals bekend gecon­strueerd door geallieerde krijgsgevangenen die on­danks hun status, als gewone romusha werden behandeld. Voor Japan was het een vooropgezet plan om de bevolking van onder­worpen landen – inclusief krijgsgevangenen – in te zetten voor zijn oorlogs­,,plannen. Moeten dan nu de Engelse en Australise comman­danten betrokken bij de constructie van die brug, Japanse collabo­rateurs worden genoemd?
     Soekarno wordt altijd verantwoordelijk gesteld voor de romusha. Hatta noemt men in dit verband opzettelijk niet, terwijl hij juist samen met Mr. Wilopo bet hoofd was van de Romu-kyoku, kantoor voor romusha zaken. Vervolgens krijgt Sjahrir altijd weer een pluim als de “rationele non-colla­borateur”. Dit heeft alles te maken met wat wij al eeuwen lang gewend zijn van de koloniale verdeel- en heerspolitiek met betrekking tot onze leiders en etnische groepen in Indonesië.
     De kwestie van de romusha was voor de koloniale macht­hebbers destijds een heel dankbaar voorwendsel Soekarno zwart te maken en hem zo uit te schakelen. In de grond van de zaak ging het de Nederlandse politici destijds niet om de romusha! Het was de wrok van de koloniaal en zijn onvermogen zich te moeten neerleggen bij het voor­uitzicht dat zijn “lief Indië”, en rijke “gordel van smaragd”, op zo’n ongelukkig moment zou worden weggerukt uit de schoot van het “Moe­derland”. Nederland had immers de “Indische baten” hard nodig voor zijn wederopbouw. De slogan “Indië verloren, rampspoed geboren” vertolkt heel duidelijk de angst. Dat Indië na de tweede wereldoorlog niet in Nederlands bezit terugviel was ondenk­baar. Daar zit de kern van die romusha argumentatie!
     Daarom werd een sluwe politiek van tweedracht zaaien gelanceerd: Sjahrir moest tegen Soekarno worden uit­gespeeld. Het was uitgesloten om nog met Soekarno – en Hatta eigenlijk ook – te praten. Niet eens zozeer omdat zij “collaborateurs” waren, als wel omdat zij Indonesië volledig onafhankelijk hadden verklaard, zonder enig verband met Nederland. De onafhankelijkheidsproclamatie als ook de constitutie van de nieuwe republiek waren daar heel stellig over. Voor een gesprek moest een ander figuur worden gevonden. In Sjahrir zagen de Nederlandse politici destijds iemand, die hen zeer goed gezind was. Sjahrir – de welwillende compromisfiguur – is vervolgens de dupe geallieerde troepen in Soerabaja – tot op heden herdacht als de “10 november heldendag” – juist dankzij de “collabo­ratie” tussen Indonesische pemoeda’s en Japanse commu­nisten in het Japanse leger. Vele duizenden karabijnen, mitrailleurs en gra­naten werden door pemoeda’s veroverd op het Japanse leger in bloedige gevechten, maar aan de andere kant ook in ge­ënsceneerde schermutselingen die Japanse communistische soldaten in samen­werking met de pemoeda’s hadden georga­niseerd. Admiraal Maeda, die zijn verblijf in Jakarta ter beschik­king stelde voor een bijeen­komst van onze leiders een dag voor de vrijheids­proclamatie, was maar een fellow-traveller van de commu­nisten, evenwel was de leider van de Japanse commu­nisten in Soerabaja een sergeant. Van Indonesische zijde was de illegale communist, Amir Sjarifuddin, de leider die met Soekarno samenwerkte. Onze leiders hebben dus tijdens en na de Japanse bezettingsjaren alle mogelijke pogingen onderno­men die zij noodzakelijk achten in het nationaal belang. Het is evident dat die uiteenlopend waren met die van Nederland, want de onzen waren definitief gericht op de onafhankelijkheid van het vaderland! Ik schrijf hierover om nogmaals te verdui­delijken, dat de manier waarop onze leiders zich hadden ingelaten met de bezetters helemaal onze zaak was, en voor Soekarno ha­ters die alleen de klok hebben horen luiden, het raadzaam is om er achter te komen waar eigenlijk de klepel hangt.
     Wij accepteren geen belediging aan het adres van Soekarno, en zeker niet van Nederlandse zijde, uit conser­vatieve noch uit ethische hoek. Blijkbaar duikt de latent nog steeds aanwezige koloniale mentaliteit af en toe op onder het mom van pseudo progressiviteit, vooral onder de oudere generatie die zich “puur uit liefde bezorgd maken over Indonesië”, het goede oude Indië. En steeds weer op een paternalistische manier – alles te weten en zelfs beter weten wat goed is voor Indonesië – en met de aloude techniek van tweedracht zaaien onder ons volk en onze leiders. Tan Malaka, Amir Sjarifuddin, Hatta, Sjahrir waren onze vrijheidstrijders, republikeinen, die ieder op hun eigen manier bijdragen hadden geleverd aan onze onafhankelijk­heid. Maar Soekarno was de belichaming van het onaf­hankelijke Indonesië voor het hele Indonesische volk, de nationalisten, de moslims, de socialisten, de communisten, de intellectuelen, de kleine man, voor allen die hadden meegevochten aan een vrij Indonesië.
     “ ... Maar dat neemt niet weg dat Soekarno een grotere ramp voor Indonesië is geweest dan Generaal Soeharto,” beweerde Rudy Kousbroek. “Alles was in verval, de bevolking leefde in de bitterste armoede,” voegde hij er aan toe. Juist, ik herinner mij nog heel goed dat we zo af en toe voor rijst en benzine in de rij moesten staan. Maar dit betekende voor ons allerminst armoede! Dat was in de tijd van Soekarno toen Indonesië nog van ons was, toen land en aarde, lucht en water, oliebronnen en mijnen, bossen en ondernerningen, zeeën en rivieren, alles, maar dan ook alles, nog in ons eigen bezit waren, toen we nog heel trots van onszelf konden zeggen: we zijn baas in eigen huis.
     Vele Nederlanders gingen niet verder in op de vraag wie in feite de touwtjes in handen had in die tijd toen Soekarno de dictatorstitel kreeg opgelegd van politici als MacCarthy, Foster Dulles en Luns. In dit verband een kleine hint: door wie werd Sjahrir eigenlijk gearresteerd tijdens de periode van de geleide democratie? Is het echt Soekarno geweest die de oppositie de mond snoerde? Een serieus onderzoek zal ons antwoord kunnen geven, wie de feitelijke macht had tijdens de “dictatorsperiode” van Soekarno. Sjahrir’s tweede man bijvoorbeeld, die nu nog kern gezond in Jakarta rond­loopt, zou daarover wellicht iets zinnigs kunnen zeggen. Het zou verder ook interessant kunnen zijn er achter te komen wie in de jaren ‘60 in feite verant­woordelijk is geweest voor de arrestaties van Mochtar Loebis, Pramoedya Ananta Toer, Soebadio Sastrosatorno, Poncke Princen, en anderen.
     De naam Pramoedya op één en de zelfde lijst met Mochtar Loebis zou voor de onbevooroordeelde toeschou­wer al een prikkel moeten zijn om zich af te vragen wie waarachtig de macht in handen heeft tijdens de geleide democratie periode van Soekarno.
     Geleide democratie? Soekarno heeft niet eens fatsoen­lijk de tijd gehad om dit concept in de praktijk te brengen. Met zestig politieke partijen, erfenis van Sjahrir’s demo­cratisch politiek inzicht, bedoeld om de indruk te wekken van een democratisch Indonesië, kenden wij ooit de tijd dat we maandelijks van kabinet wisselden. Soekarno kon zijn geleide democratie niet naar behoren doen functio­neren, want er waren andere potentiële machts­groepen die zicht­baar en onzichtbaar mee­speelden, wat inderdaad een ramp was. De militair Soeharto, daarentegen, is er volledig in geslaagd om een geleide democratic consequent in alle standen door te voeren. Hij gaf het beestje alleen maar een eigen interpretatie en een andere naam, namelijk “Demo­krasi Pancasila” minus communisten. “Geleide democratie” was niets anders dan een verzamelnaam geworden om achteraf Soekarno politiek te belasteren, want als politiek concept heeft het nauwelijks tot wasdom kunnen komen. De tijd was daartoe te kort. Een grondig onderzoek naar die periode leidt ons alleen maar naar de oorsprong van het huidige Orde Baroe machtsmechanisme, de macht die de militairen, na de s.o.b. in 1957, reëel in handen hadden, dus al tijdens Soekarno’s bewind.
     Voor hen die serieus geinteresseerd zijn, zou het nuttig zijn in acht te nemen dat sinds Soekarno als jonge student zich opwierp in de nationale beweging, hij in tientallen van zijn welbekende politieke verhandelingen, daarna ook in zijn belangrijke redevoering van 1 juni 1945 die meteen als staatsideologie van de nieuwe republiek werd aange­nomen – en zelfs jaren nadat hij president werd –, het idee van “geleide democratie” nooit ter sprake had gebracht. Het had nooit in Soekarno’s politieke koers gelegen, nooit een onderdeel geweest in zijn politieke idealen of theoretisch raamwerk. Het zou van meer ruime opvatting getuigen om na te gaan waarom Soekarno zijn koers niet had behouden dan zich laten uitleven met gereedklare stempels Soekarno uit te hangen voor “dictator”, “totalitair” en dergelijks. De geboorte van de geleide democratie was duidelijk een anticiperende daad op de heersende politieke instabiliteit; een politieke noodwendig­heid.
     Soekarno was verantwoordelijk mensen en groepen tegen elkaar uit te spelen, schreef Rudy Kousbroek, typisch woorden van een scribent die met zijn reactie op mijn artikel expliciet bezig was Indonesische leiders tegen elkaar te spelen. Als er toch een krans moet worden gelegd, zegt hij, dan niet op het graf van Soekarno, maar op het graf van Sjahrir en Hatta. In Indonesië zeggen we van zo’n streek “maling teriak maling!”, de pot verwijt de ketel dat hij zwart is.
     “Uitspelen”? Bij Soekarno betekende dat optimaal inspan­nen voor een harmonieus maatschappelijk even­wicht; het was voor hem een politieke noodzaak, zeker niet zijn doel! Hij had te maken met krachten, die haaks op elkaar stonden, gereed om elkaar de nek om te draaien: het leger, de PKI en de moslims. Soekarno, de grote unificator van Indonesië, moest hier uit zien te komen, en dat wordt “uitspelen” genoemd. Het is een ramp geworden voor Soekarno, inderdaad – generaal Soeharto deed het veel beter, veel efficiënter. Hij draaide gewoon een van de partijen de nek om, sloot ze op in de gevangenis of knalde ze neer. Dan heb je die “politiek-van-uitspelen” die Rudy Kous­broek zo verfoeit, niet meer nodig. Alles wordt stabiel en rustig en de economische opbouw waarover Rudy Kousbroek zich zo bezorgd maakt kan beginnen. Nu hebben we nog maar te maken met één macht: de Orde Baroe, de Nieuwe Orde van Generaal Soeharto. Goddank, was Soekarno niet zo geweten­loos. Hij bleef consequent democraat die alle partijen, ook de communisten, binnen het politieke systeem een kans wilde geven. Hij heeft hiervoor uiteindelijk zijn politieke loopbaan en leven geofferd.
     Soekarno is min of meer zes tot acht jaren effectief aan de macht geweest, 1957-1965, en in de laatste jaren als dictator, volgens mensen als MacCarthy en Rudy Kous­broek. Dat was dan in 1959 toen hij de Constituante had ontbonden en de “geleide democratie” probeerde in te voeren. Ik som hierna enige condities op waaronder hij moest werken gedurende die 8 jaren.

1 .    de erfenis van de “goede democratische periode”: zestig politieke partijen, elk met hun program en politieke eisen;
2.    de 12 jaar lang hardnekkig bedriegelijke Nieuw-Guinea politiek van minister Luns. Wie had “the big five”, de vijf Nederlandse grote handelsmaat­schap­pijen in Indonesië over­genomen, en daardoor ook de economie in haar greep?
3.    de RMS-beweging, erfenis van het koloniale beleid de Ambonezen niet de zijde van hun landgenoten te kiezen maar een tijdbom achter laten en ze met onzinnige, onuitvoerbare beloften naar Holland meenemen,
4.    de Daroel Islam opstanden op West Java, Zuid-Sulawesi en Atjeh, die een islamstaat van Indonesië wilde maken;
5.    de PRRI-Permesta opstand in Sumatra en Noord-Sulawesi die zich los wilden maken van de republiek, gesteund door de Amerikanen;
6.    minstens vijf maal een aanslag op Soekarno’s leven;
7.    Britse interventie die uitliep op de “konfrontasi Malaysia”. Er werd overigens geen moeite gedaan om de preciese achter­gronden ervan te achterhalen: “schuif maar op rekening van Soekarno”. Beide confrontaties – Maleisië en West-Irian – waren immers een reactieve daad geweest, heel stellig geen voorbedacht politiek-concept. Wie met deze confrontatie politiek in eerste instantie gebaat was en daar heel actief bij betrokken, wordt maar het liefst verzwegen.
8.    de voortdurende heimelijke inmenging in Indonesië’s binnenlandse politiek van Eisenhower, Foster Dulles, MacCarthy en alle daarop volgende Amerikaanse regeringen. Het is welis­waar moeilijk te bewijzen, maar de CIA-documenten beginnen nu, na dertigjaar in de openbaarheid te komen en toekomstig onderzoek zou nieuw licht kunnen werpen op de zaken. Hieruit blijkt hoezeer de belangen van de “cold-war conspiracies” van het Westen Soekarno het leven hebben zuur gemaakt. Het begon al meteen in 1945 en dit hield aan tot en met 1965!;
9.    toen het de Amerikanen niet lukte, middels lokale opstanden, ging het een meer effectieve tactiek volgen: samenwerking met het Indonesische leger. De “Manikebu” waarvan vooral Kous­broek heel naief denkt dat dit een zuiver literair gebeuren was, is maar een klein onderdeeltje van het grote komplot. De ontbonden “Manikebu” werd na de val van Soekarno niet meer in het leven geroepen. Waarom? Mission accomplished!
10.    een leger, die met zijn “dwifungsi-ideologie” actief deelnemen aan de politiek, met het ultieme doel de communisten uit te roeien, en hun gezag effectief uitoefenen langs een knap militair politiek concept, de z.g. territoriale controle ofwel “penguasaan teritorial”;
11.    daartegenover de goed georganiseerde Partai Komunis Indonesia (PKI) die heel duidelijk voor hun politieke doeleinden uitkwamen en op de één of andere manier aan de macht wilden komen;
12.    het communistisch blok met zijn KGB die er alles aan deed om Indonesië in zijn invloedssfeer te betrekken, onderdeel van de koude oorlog tussen Oost en West.

En dit alles zijn slechts gevallen die ik snel terug kan halen, omdat ze destijds transparant waren en via kranten konden worden gevolgd. Wat onder de oppervlakte heerste,was van een heel ander kaliber.
     Dat Soekarno in zo’n situatie nog kon regeren, en wij Indonesiërs nog vol trots konden spreken van “ons eigen Indonesië” is een wonder. Doemt de vraag niet op hoe Soekarno in zo’n situatie het kon klaar spelen dat Indonesië niet krepeerde van de honger? Bedenk dan nog dat wij na de tweede wereld­oorlog niet met een “Marshall-plan” op de been werden geholpen, maar nog liefst vijf jaren lang een oorlog moesten voeren tegen een koloniale overheerser die zijn kolonie terug eiste en daarna Papoea hardnekkig probeerde te blijven toeëigenen. En het meest cruciaal : Indonesië was één van de woeligste politieke slagvelden in de koude-oorlog en Soekarno was destijds het belang­rijkste mikpunt van beide blokken! Is het dan zo moeilijk te begrijpen waarom Soekarno het initiatief had genomen de derde wereldlanden te organiseren als zelfstandig mogend­heid om gezamelijk een blok te vormen tegen­over de elkaar confronterende wereldmachten? Ja, volgens het westerse koude oorlog concept van toen was dat immoreel en megalomaan. Trommel nu alle economi­sche koppen bij elkaar en vertel eens hoe je in zo’n politiek knellende situatie een acceptabel economisch beleid moet voeren en dagelijks de buik moet vullen van tachtig miljoen lndonesiërs?
     Hatta had zich intussen inderdaad van Soekarno gedis­tan­ciëerd omdat hij als een verwoede anti-communist van Soekarno niet gedaan kon krijgen de communisten weg te schoppen. Als de grote unificator van Indonesië beleed Soekarno het principe van eenheid en totaliteit van Indonesië. Samenbundeling van alle revolutionaire krach­ten was doel­bewust altijd zijn dynamische drijfveer geweest. Soekarno-Hatta waren hierdoor politiek van elkaar geschei­den geraakt, en dat geschiedde op een respectabel manier onder die twee grootste Indonesische leiders.
     Door vele Nederlanders en in het algemeen de westerling die negatief over Soekarno schrijven wordt Soekarno gewoon­lijk vergeleken met de goede solide Hatta en Sjahrir. Soekarno krijgt dan de predikaat van dictator met auto­matisch de bij­behorende toelichting: agitator, megalomaan, enz. Het was ondenkbaar dat die man tegen het machtig westen wil vechten en megalomane ideeën op na houdt voor een wereldconfrontatie tussen de nefo (the new emerging forces) en de oldefo (the old established forces). En helemaal onbegrijpelijk is dat hij de ontwik­kelingshulp van Amerika niet had kunnen waarderen om de maag van die hongerige Indonesiërs te vullen en de econo­mische opbouw van het land te verwezenlijken. Integendeel bleef hij luidruchtig tegen Amerika en de West uitschreeuwen : “go to hell with your aid!” Waarom moest hij hardnekkig zijn volk blijven waar­schuwen om geen natie te worden van bedelaars? Waarom zou hij niet heel eenvoudig in de zelfde gelederen staan met het westen, maar liefst met mega­lomane ideeën rondlopen om een meer rechtvaardige wereld­organisatie te vormen naast de bestaande Verenigde Naties die volgens hem vooral de belangen van het westen behartigen. Daarentegen zijn Hatta en Sjahrir de grote democraten met de beste eigenschappen die een politicus maar kan hebben: degelijk, integer, zedig en rationeel. Deze percep­ties ten opzichte van Soekarno-Hatta-Sjahrir zijn haast geijkte beelden, gestandariseerde opinies die als referenties auto­matisch worden overgenomen.
     Deze categorie van schrijvers gebruiken volgens mij een criterium die openlijk nooit wordt erkend maar eigenlijk de beslissende leiddraad is in hun oordeel ten opzichte van Hatta-Sjahrir eenerzijds en Soekarno anderzljds, i.e. : de één is positief anti-communist en de ander heel negatief niet anti-communist en moet dus wel voor het communisme of mis­schien zelfs communist zijn. Hatta en Sjahrir zijn duidelijk anti-commu­nisten, en dat was al sinds hun studie-jaren in Holland en daarna voortgezet in vele binnenlandse politieke conflicten meteen na de onafhankelijkheids­verklaring van 1945. Alles en alles zullen zij bewerk­stelligen om de communisten te elimineren of zuur te maken. Soekarno, een nationalist – zoals ook Hatta en Sjahrir —, is darentegen helemaal niet anti-communist. Hij beleidt zelfs als politicus het principe van het belang van samenwerken met de communisten zoals ook de samenwerking met alle andere sociaal-politieke krachten in de Indonesische politieke constel­latie. En dat was dan de grootste zonde van Soekarno. Niet anti-communist zijn betekent immers supporter van het communis­me. En dat mag niet. Vooral na de val van de communisten in de wereld en ook in Indonesië,was Soe­karno fout en slecht in alle standen; daarentegen komt alle eer toe aan politici die consequent tegen het communisme zijn. Zelfs wanneer anti-communisten een serieuze inbreuk maken op het demo­cratie-principe door andersdenkenden de kop in te drukken, zouden zij nog de grote democraten blijven genoemd worden als zij maar zorgen dat die mensen of politieke groepen die geëlimi­neerd moeten worden definitief cummunisten zijn of minstens hun sympathi­santen. Met die scheidingslijn als criterium draait in wezen de kern van alle politieke analyses om “de goede” van “het slechte” te onderschijden; echt dus een MacCarthy politieke nalaten­schap. Deze stompzinnige wijze van analiseren is tot nu toe gangbaar bij vele journalisten, professionele als wel amateur politici. Een kleine laag onder universitaire kringen is misschien nog ongeïnfecteerd met dit soort bevoor­oordeelde wijze van categoriseren van Indonesische politieke topfiguren.
Ik ben er heel van bewust van de bestaande verschillen tussen Soekarno en Hatta-Sjahrir, maar ik blijf een groot respect koes­teren ten opzichte van die drie leiders die juist ondanks hun menings­verschillen mekaar aanvullen en gezamelijk elk op hun eigen manier hun grootste verdien­sten hebben bewezen voor de vrijheid van ons land en volk.
     Daar ligt de twist tussen mij en al die andere schrijvers die de verschillen tussen de drie leiders juist heel bewust hebben uitgebuit om Soekarno te belasteren of te kleineren. De werke­lijke achtergrond daarvan was niets anders dat Soekarno verradelijk met de commu­nisten hebben samen­gewerkt, en dus heel gerechtvaardigd om hem te kraken. Heel eenvoudig gaat dat, nietwaar?
     Het is inderdaad makkelijk, maar het getuigt van weinig inzicht om in artikelen over Soekarno en de ingewikkelde Indonesische politieke situatie destijds, telkens de zaken te vereenvoudigen.
     Soekarno stond destijds voor de keuze: Indonesië aan bet internationaal groot kapitaal verkopen of sateliet worden van bet communistische oostblok. Welke keuze je ook maakte, om rustig te kunnen regeren moest de oppositie worden gebroken. Volgens Foster Dulles bestond er geen midden­weg. Soekarno’s politieke geweten en opvattingen liet hem niet toe beide opties uit te voeren. Nauwelijks lijkt men zich nu nog te beseffen dat de NON-ALIGNED MOVEMENT (en alle op wereldschaal daaruit voortgekomen concepten, o a. de OPEC, de zuid-zuidlanden bijeenkom­sten), waar de wereld nu wel degelijk rekening mee moet houden en waarvan Soeharto thans de voorzitter is, hetwerk is van dezelfde megalomane Soekarno! De daad is voorbij, maar de vrucht is daar! Visionaire ideeën zijn helaas geen “instant maaltijd”. Resultaten lieten nog lang op zich wachten, vooral omdat zij zo bruusk werd afgebroken door massamoorden die in 1965/66 door het leger en Soeharto zouden worden voltrokken.
     Mensen als Snouck Hurgronje, De Jonge, Beel, en Luns, zeiden dat Indonesië en de Indonesiërs niet rijp waren voor democratie. Soekarno gaf hen blijkbaar – wijs geworden door bittere ervaring – niet helemaal ongelijk. Althans daar, waar het westerse concepten betrof: vrije markt en vrije menings­uiting. Zo rijp waren we dus nog niet. Daarom zocht Soekarno naar een vorm van democratie die meer het specifieke van Indonesië’s identiteit en karakter zou kunnen reflecteren. Hij noemde zijn experiment – met een term passend in het kader van een modern staatsbestuur – “geleide democratie”. Was Soekarno maar half zo geweten­loos als Soeharto geweest (dat was meer dan genoeg!), dan zou de situatie er anders hebben uitgezien. Soekarno had het zich veel gemakkelijker kunnen maken als hij voor het Westen had gekozen: de communisten uitroeien (is dat democratie?) en een complete opendeur politiek met betrekking op de buitenlandse investeerders.
     Maar laten wij dan vooral geen bezwaren meer maken tegen de trieste lage lonen voor de arbeiders in bet belang van een jaarlijks prestigieus hoog economisch groei­percentage. Compli­mentjes van de WERELDBANK en IMF zijn met dat soort economisch beleid zeker gegarandeerd en dat is wat blijkbaar wordt bedoeld met “zorgen voor de economie”, wat door Soekarno volgens Rudy Kousbroek zo werd verwaarloosd.
     Wat deze beschuldiging betreft, als zou Soekarno geen oog hebben gehad voor de economie van het land, men vergeet blijkbaar helemaal dat Soekarno in 1962/63 – dus meteen na afloop van de 12 jaar lange ellende die Joseph Luns had veroorzaakt met zijn Nieuw Guinea-politiek – besloot dat de politieke stabiliteit voor een grondige aanpak van de economie inmiddels voldoende was gerijpt, en dat hij in zijn plannen werd bijgestaan door economen, onder anderen Ali Wardhana, Widjojo Nitisastro, die later ook bet economisch beleid van Soeharto zouden bepalen. Op de achtergrond ligt het besluit van de PSI van Sjahrir (Soebadio-Soedjatmoko) – niet de PSI-groep van prof. Soemitro – om samen met Soekarno politiek en economisch de wederopbouw van het land aan te pakken.
     Herinnert men zich nog de DEKON (Deklarasi Eko­nomi), de complementaire wederhelft van MANIPOL (Manifes Politik)? Soedjatmoko, Sarbini en Ali Wardhana cum su’is behoorden tot het brein hierachter!
     Waarom werd dit niet eerder gelanceerd en hoe was bet mogelijk dat economische technocraten en de ontbonden PSI met Soekarno wilden samenwerken? De reden was dat de PSI een nieuwe koers volgden teneinde de verhouding Soekarno-PKI trachten te dwars­bomen.Verder waren er volgens PSI kringen genoeg leger­officieren – met uitzon­dering van generaal Yani – en ook mysterieuze leden onder het PKI-leiderschap die een schijn van loyaliteit hadden ten opzichte van hun eigen vaderland, van hun President en van hun directe superieuren zelf. Hun loyalitelt lag ergens anders, te weten: bij hun feitelijke werkgevers, de “dalangs” die met een ingenieuze afstands­bediening werken. Het leger en de PKI wedijverden destijds om namens Soekarno – maar buiten zijn medeweten – manoeu­vres te ondernemen in hun eigen politiek voordeel. Het is de koude oorlog krachten gelukt diep te penetreren in het Indonesisch leger en in de PKI, bij individuën die zich als agenten lieten gebruiken, en daarmee in staat waren Indone­sische interne zaken te manipuleren!
     Door de gebeurtenissen van 1965 kreeg de Geleide Demo­cratie niet de tijd zich waar te maken en natuurlijk nog minder een economisch beleid, waarvan op meer langere termijn resultaten zijn te verwachten. Wat men zich alleen kan en wil herinneren is dat Soekarno zich nooit voor de economie interesseerde. Wel makkelijk, als je er op uit bent Soekarno op alle mogelijke manieren te besmeuren, en dit werd het favoriete stokpaardje van de conservatieve pers en quasi Indonesië experts als Rudy Kousbroek. Het is daarom niet verwonderend dat er een misleidend beeld in Nederland bestaat ten aanzien van Soekarno.
     Nederland raakte Indonesië reeds kwijt door een onver­geeflijke fout te begaan, toen Nederlandse politici hun keuze lieten vallen op Sjahrir om hem te kunnen uitspelen tegen Soekarno. Dat is voor Nederland fataal geweest en had ook voor Sjahrir funeste gevolgen. Deze fout had eigenlijk in de daarop volgende jaren bij de bestaande relaties kunnen worden hersteld, maar het tegendeel gebeurde: de Neder­landse regering en de conservatieve pers openden een systematisch offensief om Soekarno op alle mogelijke manieren in discrediet te brengen.
     De Hollandse keuze viel dus op Soetan Sjahrir. Met zijn esthetisch indrukwekkend en diepzinnig boek, “Indone­sische Overpeinzingen” (1945), heeft hij in wezen zichzelf duidelijk geopenbaard wie hij waarlijk was. Sjahrir is onbetwistbaar een grote vrijheid­strijder. Niettemin is hij als intellectueel en politicus cultureel gesproken meer Europeaan of liever gezegd “Belanda” dan een “nasionalis Indonesia”, en daarom ook geen man van de massa. Hij is een denker, elitair, een man die altijd bezig is de politiek te overpeinzen. Heel gepast zou hij een wetenschapsman of een waardig rector hebben moeten worden van een universiteit. De keuze voor Sjahrir betekende voor Nederland dat zij slechts een handjevol intellectuelen en quasi intellectuelen naar zich toe trokken, in ieder geval beslist niet het Indonesische volk.
     Soekarno was zeker niet minder academisch gevormd, maar hij was op de eerste plaats een man van de massa. Een keuze voor Soekarno betekent een keuze voor het hart en sympathie van het Indonesische volk. Of men het in Den Haag prettig vond of niet, het was Soekarno en niemand anders die de woord­voerder was van het hart van het volk, “penyambung lidah rakyat” zoals hij zichzelf graag noemde, “verlenging van de volkstong”. Ik wil hiermee niet beweren dat een keuze op Soekarno na de tweede wereldoorlog, Indië veilig en wel terecht zou komen in de schoot van het Moederland. Nee! Maar Nederland had met Soekarno het hart van het Indonesische volk kunnen winnen, wat heel belangrijk zou zijn geweest voor de basis van een solide vriendschappelijke verhouding tussen twee souvereine staten die eeuwen van cultureel-historische banden achter de rug hadden. In mijn artikel over het voorgenomen staatsbezoek van Koningin Beatrix aan Indonesië schreef ik dat de gelegenheid in die richting nu weer komt opdagen. Helaas, de ketterij op Soekarno wordt in Nederland voortgezet.
     Tot slot een bescheiden wens : probeer het lndonesië van voor 1965 objectief te doorgronden zonder vooroordeel, en zeker niet met een Kousbroek air van ik weet alles en ik weet ook alles beter. Tegen dat soort ziekelijke vooringe­nomen­heid zijn wij in Indonesië volkomen machteloos.
Jakarta, october 1994

Subowo bin Sukaris
HASTA MITRA Updated at: 8:24 PM